foto: caroline hogervorst |
Na de eerste
avond met Klaas hield ik nog honderd slagen om de arm.
Dit was niets
definitiefs, permanents of iets van serieuze aard moest hij weten.
Nee, nee,
natuurlijk niet, knikte Klaas begrijpend.
En als ik geen
zin meer heb, ga ik weer weg.
Ja, ja, natuurlijk
knikte Klaas.
Later die week
zaten we na een wilde middag (en een bezoek aan de Rutgerstichting) in café De
Pels. Het was druk. Een journalist, die het later nog tot hoofdredacteur zou
schoppen, deed een onomwonden poging mij te versieren. Hij verzekerde mij dat
hij en zijn vriendin die in Londen zat, een heel open relatie hadden. Ik had
niet zo’n zin in ingewikkeld gedoe, totdat ik zag dat Klaas zwaaide omdat hij
naar huis ging. Met... een ander meisje?
Ik herinnerde me
dat ik dingen had gezegd als ‘vrijblijvend’ en ‘geen verwachtingen’ maar dat
had ik uiteraard allemaal heel eenzijdig bedoeld. Dat had hij toch ook wel
begrepen?
En hoezo ging hij
naar huis met háár?!
Er zat niets
anders op. De journalist die hoofdredacteur zou worden ging met mij mee.
We waren nog niet
bij mij thuis of ik had er al spijt van. Eenmaal binnen probeerde ik te
verzinnen hoe ik hem weer de deur uit kon krijgen, want ik was heel boos op
Klaas.
Er werd
aangebeld.
Vriend M. kwam
binnen. Hij kwam ook uit De Pels en vond het allemaal maar niks, opdringerige
journalisten die mij lastig vielen. Hij kwam de boel in de gaten houden.
Terwijl zij mijn biertjes dronken, en keken wie het langst zou blijven zitten –
en zou blijven slapen – schreef ik een woedende brief aan Klaas.
Een paar dagen
later was er een fotoshoot met ons bandje. We eindigden weer in De Pels. Aan de
bar zat Het Andere Meisje. Ze was een beetje aangeschoten. Ze kwam bij mij aan
tafel zitten, hing half aan me en verklaarde met dubbele tong dat ze het zo erg
vond, dat ik boos was op Klaas, dat ze niet tussen mij en Klaas in wilde staan,
dat... Ik onderbrak haar – zag ze niet dat ik met iemand anders aan het praten
was? – en ik draaide me weer om.
Het Andere Meisje
ging terug naar de bar. Toen ik even later stiekem keek, zag ik dat ze huilde.
Even vond ik mezelf gemeen, maar toen voelde ik de brief voor Klaas weer in
mijn jaszak zitten en vond ik het weer terecht.
Tijd om naar huis
te gaan.
Ik duwde Klaas de
brief in zijn handen, zei iedereen gedag en liep naar buiten.
Toen ik een paar
meter had gelopen, kwam Klaas naar buiten gerend. Hij had mijn brief op de wc
gelezen, zei hij. Ik was onder de indruk dat hij de moeite nam achter me aan te
komen, maar ik was vooral onder de indruk dat hij op de schemerige toilet mijn
twee in woede volgekrabbelde A4-tjes in mijn onleesbare handschrift had
ontcijferd. Dat was een soort heldendaad vond ik. Liefde, begreep ik later.
Maar ik was niet
van plan me zo maar gewonnen te geven, dus liep ik nuffig verder.
Het Andere Meisje
was ons achterna gekomen uit De Pels. Met haar fiets aan de hand volgde ze ons.
Ze gaf Klaas een bosje sleutels. Zijn huissleutels.
Ik stampte boos
verder naar huis. Niks nuffig, oprecht boos nu.
Klaas smeekte,
legde uit dat er niets was gebeurd, wilde ik niet even luisteren?
‘Hallo, ze had je
huissleutels! Die heb ik niet eens!’
‘Ze is net haar
huis uitgezet, en ik had gezegd dat ze bij mij terecht kon als dat nodig was’,
zei Klaas. ‘Wacht nou even!’
Het Andere Meisje
volgde ons nog steeds, half huilend en tussen haar snikken door riep ze naar
ons: ‘Jullie zijn zo mooi samen!’
‘Maar hoe kan je
dat nou doen?!’
‘Ik vind jullie
zo mooi samen! Dat moet niet stuk gaan door mij,’ klonk het achter ons.
‘Ik wil jou, jou,
alleen jou!’
‘Maar waarom
heeft ze dan je sleutels?’
‘Om haar te
helpen! Maar ik wil jou.’
‘Het moet niet
stuuuhhuuuk door mij!’
Klaas en ik keken
elkaar aan. We waren al een paar grachten verder en nog altijd werden we
gevolgd door Het Andere Meisje.
We stonden voor
mijn deur.
‘Mag ik even mee
naar boven?’
‘Nee,’ zei ik
boos.
‘Maar dan kunnen
we even rustig praten,’ zei Klaas terwijl hij met zijn ogen wees in de richting
Het Andere Meisje, dat een paar meter verderop nog altijd, met haar fiets aan
de hand, stond te huilen op de stoep dat we zo mooi waren, en dat het haar
speet.
‘We lopen nog wel
een stukje.’
Het werd Het
Andere Meisje teveel. Ze gooide haar fiets met een dramatisch gebaar op de
grond en wierp zichzelf tegen het glas van de pizzeria naast mijn huis. Met
haar handen bonkte ze op het raam, met gierende uithalen van het huilen.
‘Iiiiiih....’
snikte ze, ‘het spijhijt me zooohooohooo.’
We liepen
ongemakkelijk naar haar toe.
Met haar gezicht
tegen het ruit gedrukt huilde ze, kwijl op het glas, en riep dat het allemaal
niet zo moest gaan. Het leek ons in ieder geval duidelijk, dat het zo niet
ging.
Ik keek langs
haar de pizzeria in en zag binnen mijn onderbuurman met de pizzeria-eigenaar
aan een tafel een beetje verbouwereerd naar het schouwspel voor het raam
kijken. Ik glimlachte en zwaaide naar ze. Ik wist ook niet zo goed hoe ik dit
in gebaren vanachter glas moest uitleggen.
Klaas en ik keken
elkaar weer aan. We moesten eigenlijk allebei vreselijk lachen, maar ontfermden
ons over Het Andere Meisje.
Toen we Het
Andere Meisje een beetje gekalmeerd hadden, zetten we haar op haar fiets en
beloofden haar dat we niet boos op haar zouden zijn.
We liepen we nog
een stukje verder en hoorden in de verte Het Andere Meisje nog roepen: ‘...lie
zijn zoooohoo moohooi saaaamen!’