
Maar het is donker. Het is nacht en ik lig in bed. Niemand die raar kijkt. Geen station in de buurt, wel kwijl op mijn wang. En pijn.
Pijn die de aanleiding was tot mijn kreun.Ik draai op mijn linkerzij. Dat is niet te doen. Stekende pijn waardoor ik bijna niet kan ademhalen. Slaapdronken mompel ik ‘au’, half in de hoop dat Klaas wakker wordt en iets geruststellends zegt, waardoor de pijn weggaat.
Op mijn rug liggen dan. Dat gaat beter, maar is niet pijnloos. Ademhalen gaat, zolang ik niet te diep inadem. Rechterzij is te doen. Bezorgd doezel ik weer in.
Even later word ik weer kreunend wakker; ik draai constant in mijn slaap en ben weer op mijn pijnlijke zij gerold. De pijn is niet minder, eerder meer, en de zorgen worden groter. Is dit een nieuwe fase? Ga ik vanaf nu meer pijn krijgen? Is het de chemo die huishoudt? Of kondigt zich zo het einde aan? Het is nacht, mijn dramatische hersenhelft draait overuren. Moet ik overstappen op de morfinepillen – die onvindbaar blijken als Klaas op zoektocht gaat?
Verhalen van pancreaspatiënten die alleen nog zittend kunnen slapen of uitgeput raken door constant overgeven van de pijn spoken door mijn hoofd als ik weer in slaap sukkel op mijn goede zij. Enge dromen over losse pratende poppenhoofden en vluchtige ontmoetingen op vliegvelden.
De ochtend breekt aan. De pijn is niet weg, maar lijkt iets minder. Het is alsof ik een flinke stomp in mijn maag heb gehad. Ik durf nauwelijks adem te halen uit angst pijn op te wekken.
Ik probeer nonchalant te kijken en er achter te komen bij welk station ik ben.