zondag 24 juni 2012

Morgen

Morgen gaat het vast wel beter.
Morgen voel ik me minder moe.
Morgen.

Morgen kan ik weer wat schrijven, weer iets doen.
Nu ben ik alleen maar zo maar moe, zo moe.

Op mijn linkerzij gaat wel, maar liggend op mijn rechterzij is is niet te doen. Op mijn rug is zo saai. En links heb ik weer zo’n pijn aan mijn schouder. Het blijft behelpen.

Soms schiet ik badend in het zweet rechtovereind, verward uit een diepe droom ontwakend.
Meestal een nachtmerrie. Kun je wakker worden uit een nachtmerrie die maar door gaat?

Ik neem een slok water, iemand dept mijn gezicht met een washandje.
Ik vertel van alles, heb een heel gesprek, maar aan wat de ander antwoordt, begrijp ik dat ik niets heb gezegd. Ik lig al weer half te slapen en drijf weg, ver weg, ver weg. Denk na over wat ik nog wil zeggen, over alles wat ik nog moet doen.

Het lijkt wel of ik wacht.
Tot ik morgen uitgeslapen ben en weer mijn eigen dingen kan gaan doen.

Morgen gaat het vast wel beter.
Morgen voel ik me minder moe.
Morgen.




vrijdag 15 juni 2012

Paradijs

Soms ken je een restaurantje waar je zo heerlijk kunt eten. Zo’n fijne en kleine plek die je het liefst aan niemand zou verraden. En natuurljk is het niet echt geheim, want je kunt het gewoon in de Gouden Gids onder ‘restaurants’ vinden en er hangt een uithangbord aan de straatkant, maar het voelt een beetje als een geheim als iets zo mooi en klein is, en niet een onderdeel is van een grote keten.
En omdat mooie dingen mooier worden als je ze deelt, vertel je ze dan soms tóch. Dan zeg je het met de toevoeging ‘dat het heel geheim is’ of ‘dat ze het echt niet verder moeten vertellen’. Een soort compromis dus: je deelt het geheim wel, maar maakt daarmee een beetje geheimer.

Een zo’n geheimpje is hier vlakbij de VU. We waren er al eens eerder heen gewandeld toen we moesten wachten op bloeduitslagen of op een volgende afspraak in het ziekenhuis. Vandaag voelde ik me voor het eerst sinds dagen een beetje redelijk, dus leek het me fijn een ommetje te maken. Het was droog en niet al te koud.
Het ommetje was wel in een rolstoel, al heb ik ook een klein stukje zelf geduwd. We wandelden naar ons geheime plekje: de hortus van de VU. Een kleine, prachtige tuin vol bloemen, kruiden, bijen en bomen; een waar hof van Eden tussen alle lelijke kantoorgebouwen in.
Met vrijwilligers die met liefde voor de planten zorgen, maar ook voor de bezoekers: je kunt er vers gezette thee, tosti’s en honing kopen en je op een bankje voor de kas in een exotische tuin wanen.
Dat is ons geheim. Het geheim dat ik niet aan iedereen wil vertellen, want straks zit het daar bomvol bezoekers en dan is de lol er af.
Maar vanmiddag hoorde ik in mijn rolstoel onder de paradijsvogelbloem, dat
de Hortus plaats moet maken voor een parkeergebouw.
Nu moet ik dus mijn geheim prijsgeven omdat het anders verdwijnt, en aan verdwenen geheimen heeft niemand iets.

Teken de petitie en red de Hortus!
Je kunt er zo fijn even ontsnappen aan het ziekenhuis en de grauwe wereld en onder de stil-schreeuwende paradijsvogelbloem een kopje thee drinken.










http://www.vriendenvuhortus.nl/







zaterdag 9 juni 2012

Schelp

Toen ik een jaar of acht was had ik een heel mooie, grote schelp. Een hoorn die van een ver tropisch strand kwam, met een exotisch uiterlijk, afgeronde stekels en heel mooie kleuren variërend van witrose tot zwartbruin.
Als je hem tegen je oor hield hoorde je het ruisen van je hartslag, maar ik dufde hem niet zo maar te pakken; ik was bang dat hij zou vallen en stuk zou gaan.
Meestal lag hij dus onaangeroerd op een plank in mijn kast, mooi te zijn. Soms pakte een vriendje of vriendinnetje dat kwam spelen hem wel eens op en dan zei ik: ‘Voorzichtig hoor’ of  ‘Pas op dat ie niet valt.’

Op een dag, toen ik me uitkleedde, en ondertussen iets wilde pakken uit de kast – multitasken zat er al jong in – viel de schelp met de smalle punt naar beneden uit de kast.
Heel bewust was ik me van de pijn. Een scherpe, heftige pijn. De grote zware schelp was recht op mijn grote teen gevallen, vlak boven het gewrichtje. De schelp was niet stuk zag ik tot mijn opluchting, maar dat maakte de pijn niet minder.
Ik besloot om niet te huilen. Behalve van de pijn, was ik me ook heel bewust van mijn keuze om niet te huilen. Ik realiseerde me dat ik voor het eerst in mijn leven niet zou huilen om iets dat zo veel pijn deed.
Ik beet op mijn onderlip en keek naar mijn teen, naar de wond die hevig bloedde.
Hinkelend ging ik naar mijn moeder, die een pleister op de wond deed. Ze was niet  onder de indruk dat ik niet huilde. Het maakte misschien zelfs dat ze mijn verwonding niet erg serieus nam. Ik zei helemaal niets, daarvoor had ik te veel pijn.

Mijn teen deed nog dagen lang pijn, maar ik voelde me wel heel groot. Ik was gegroeid, zo leek het, volwassener geworden. Grote mensen huilen ten slotte niet om alles wat ze pijn doet. Ik kon pijn hebben, en niet huilen als een klein kind.

Ik heb nog altijd een litteken op mijn rechter grote teen, van die ene keer dat ik besloot niet te huilen.







woensdag 6 juni 2012

Paarse gordijnen

Er zijn te veel geluiden om me heen in de ziekenhuiskamer. Het geluid van de televisie die door de koptelefoon van mijn buurvrouw schalt. De buurman die op de gang te hard en te snel praat met de verpleegkundige en de hele tijd moet lachen om zijn eigen grapjes. Ik versta er niets van. Niet van de gesprekken, niet van de televisie. Ik kan niet focussen.
Iemand vertelde me ooit dat om je af te sluiten je je een paars gordijn moet visualiseren dat je om je heen dicht trekt. Ik weet niet meer wie het me vertelde, ook niet meer waarom het een paars gordijn moet zijn; dat ligt voor een groot deel aan de morfine – ik vergeet de hele tijd van alles. Halverwege de zin ben ik het onderwerp al kwijt, en weet ik al niet meer wat ik...

Vanochtend vroeg moest ik me melden voor opname. Zwaaiend op mijn benen van de honger – want ik moest nuchter zijn voor de echo die ze gingen maken van mijn bovenbuik – maakte ik kennis met mijn tijdelijke kamergenoot.
Wat een genot om Klaas mee te hebben, die de honeurs waarneemt en een gesprekje voert namens ons. Ik had mijn paarse gordijntje al dichtgetrokken. Geen zin om te praten of te vertellen over mijn eigen lot, maar ook geen zin om het levensverhaal van iemand anders in verkorte versie in sneltreinvaart te horen te krijgen.
De buurvrouw wilde het gordijn tussen onze bedden dicht voor wat privacy, voor mij was dat rustiger zei ze. Ik stemde in, vooral omdat ik vermoedde dat ze eigenlijk zelf behoefte had aan privacy. Klaas schoof het gele gordijn half dicht, maar noch het gele, noch het paarse gordijn konden de intieme geluiden helemaal buitensluiten. Snuiven, gorgelen, kreunen, scheten laten. Dat vind ik binnen familiekring – zij het met mate – al op de grens van acceptabel, maar van wildvreemden vind ik het onverdragelijk.

Ik wil thuis zijn. Thuis ziek zijn. Thuis ongeneerd kunnen kreunen, rochelen, scheten laten, hoesten en wanhopig huilen. Thuis, waar je geen paarse gordijnen nodig hebt. Thuis.



zaterdag 2 juni 2012

Vergelijkend warenonderzoek

Ik lig in bed met buikpijn en vroeg me af of buikpijn erger is dan migraine.  Je moet je dit soort dingen ook niet afvragen, dat is vragen om problemen.
Het is me al eerder opgevallen dat zodra ik denk: ‘al lang geen migraine gehad’ dat er prompt een aanval komt.
Zou dat komen omdat de aanval al ondergronds begonnen is, maar nog niet helemaal doorgebroken, of roep je een aanval over je af door er aan te denken?

Mijn gedachten over migraine worden  onderbroken door de pijn in mijn buik die ik probeer te benoemen. Branderig alsof ik pure alcohol in mijn lever gegoten heb gekregen, stekend en knagend ter hoogte van mijn navel alsof er een beest  uit mijn binnenste naar buiten probeert te graven en een zeurend, uitstralend gevoel in mijn rug alsof ik dagen non-stop heb gestaan.
Een combinatie van die drie. Misselijk. Mijn buik voelt opgeblazen. 
Ik weet niet of ik wil liggen of zitten. Of juist een stukje lopen.
En wat is dat? Hoofdpijn?
Daar komt een migraine-aanval aan.
Het voorzichtige priemen  in mijn linker oog zal weldra overgaan in een gemeen stekende pijn, alsof iemand een dolk in mijn oog ronddraait.
Pilletje.
Ik strompel naar de badkamer op zoek naar de pillen.

Liggen.
Zitten.
Op de grond liggen.
Over het bed hangen.
Zachtjes snikken.
Liggen.

Ik probeer me over te leveren aan de pijn, geen verzet te plegen, maar het lukt niet.
Onder de douche zitten. De douchestralen trommelen geruststellend op mijn hoofd maar de pijn gaat niet weg.
Even later lig ik rillerig in bed.
Een beetje treurig bedenk ik me dat ik nu heel goed vergelijkend warenonderzoek kan doen over wat erger is: hoofdpijn of buikpijn.
Maar dan moet ik opeens overgeven en zijn alle analyserende gedachten weer verdwenen.