zondag 29 april 2012

Pijn




Wakker worden van je eigen gekreun omdat je pijn hebt, is geen goede manier om uit slaaptoestand te komen. Eerst lichte irritatie dat iemand je wakker heeft gemaakt met geluid. Daarna lichte gêne als je tot de ontdekking komt dat je dat geluid zelf maakte. Zoals het ook wel eens gebeurt dat je in de trein wakker schrikt van een gorgelend geluid en je je beschaamd realiseert, terwijl je het kwijl van je kin veegt, dat je het zelf deed, dat snurken. Je probeert nonchalant uit het raam te kijken – met je blik op ‘bij welk station zijn we?’ – en hoopt dat in godsnaam niemand je rochel heeft gehoord. Kijkt er iemand raar? En bij welk station zíjn we eigenlijk? Heb ik mijn station niet gemist?

Maar het is donker. Het is nacht en ik lig in bed. Niemand die raar kijkt. Geen station in de buurt, wel kwijl op mijn wang. En pijn.

Pijn die de aanleiding was tot mijn kreun.Ik draai op mijn linkerzij. Dat is niet te doen. Stekende pijn waardoor ik bijna niet kan ademhalen. Slaapdronken mompel ik ‘au’, half in de hoop dat Klaas wakker wordt en iets geruststellends zegt, waardoor de pijn weggaat.
Op mijn rug liggen dan. Dat gaat beter, maar is niet pijnloos. Ademhalen gaat, zolang ik niet te diep inadem. Rechterzij is te doen. Bezorgd doezel ik weer in.

Even later word ik weer kreunend wakker; ik draai constant in mijn slaap en ben weer op mijn pijnlijke zij gerold. De pijn is niet minder, eerder meer, en de zorgen worden groter. Is dit een nieuwe fase? Ga ik vanaf nu meer pijn krijgen? Is het de chemo die huishoudt? Of kondigt zich zo het einde aan? Het is nacht, mijn dramatische hersenhelft draait overuren. Moet ik overstappen op de morfinepillen – die onvindbaar blijken als Klaas op zoektocht gaat?

Verhalen van pancreaspatiënten die alleen nog zittend kunnen slapen of uitgeput raken door constant overgeven van de pijn spoken door mijn hoofd als ik weer in slaap sukkel op mijn goede zij. Enge dromen over losse pratende poppenhoofden en vluchtige ontmoetingen op vliegvelden.

De ochtend breekt aan. De pijn is niet weg, maar lijkt iets minder. Het is alsof ik een flinke stomp in mijn maag heb gehad. Ik durf nauwelijks adem te halen uit angst pijn op te wekken.
Ik probeer nonchalant te kijken en er achter te komen bij welk station ik ben. 

woensdag 25 april 2012

Bibian, de musical

ACT I, stage i

Bibian:
Ik heb nu al weken klachten
ik kan niet langer wachten
de huisarts moet gebeld

Pas plek over vier dagen?
Het is niet te verdragen:
kan dat niet wat versneld?

Ziet u: Ik slaap niet van de pijn!
Gemurmel aan de lijn
de assistente overlegt.

Over een stief kwartier
heb ik een gaatje hier:
er is een afspraak afgezegd.


ACT II, stage ii

Arts:
Ik zal mijn handen even warmen.
ik klop links;  ik voel uw darmen,
maar geen bijzonderheden.
Die appendicitis met complicaties
en die twee spoedoperaties
is dat reeds lang geleden?
Behalve pijn, geen braken?
Hmm, ik kan er niets van maken
nog maar een nachtje slapen
en kijken hoe gaat.

Bibian:
Ik heb u reeds gezegd
ik slaap nu juist zo slecht
ik lig op apegapen
en straks is het te laat!


ACT III, stage iii

B:
Ik was hier ook al van de week
wilt u niet nog eens kijken?
Ik ben nog altijd wat van streek
straks zal ik nog bezwijken!

A:
U bent bezorgd en ook uw man
kijkt niet bijzonder opgewekt.
We laten wel een echo maken dan 
zien we of dat meer inzicht verstrekt

B: Een echo?
A: Ja een echo
Echo
B: Echo
A: Een echo
B: Echo
A: Echo
Je ziet het vaak heel slecht zo
dus beter is een echo
B: Echo
A: Dat is wat ik zeg zo,
echo
B: O


ACT I, stage iv
koor: car-car-car-ci-nooooooom! car-car-car-ci-noooooom! (vierstemmig)
B: Dokter, 'k ben zo bang!
Wat denkt u, heb ik nog lang?
A: Het is niet te zeggen een twee drie
maar vijftig haal je zeker nie!
Misschien een jaar, misschien slechts maanden
ik zie: u schrikt, ik zie uw tranen

koor: car-car-car-ci-nooooooom! car-car-car-ci-noooooom!

B: O Nee, o nee, het kan niet zo zijn!
Ik had gewoon een beetje pijn
Ik kwam met vaag darmgezever
U vroeg wat heb je op je lever?
ik zei: wat pijn maar u riep: vlekken!
Onrustbarende zwarte plekken!

koor: car-car-car-ci-nooooooom! car-car-car-ci-noooooom!
en meta-meta-meta-staaaaaasen

maandag 23 april 2012

Driftbui

Ik was een papier kwijt. Een paar papieren. Belangrijke papieren, vond ik. De eettafel lag vol met ordners, stapels, mapjes, en nog meer stapels maar ze bleven onvindbaar.
Woest bladerde ik nog een keer de stapels door. 
Ik wist zeker dat Klaas de papieren bij het oud papier had gegooid.
Woedend werd ik er van.
Eerst maar eens die stapels opruimen.
‘Ik begrijp niks van hoe jij dingen opbergt,’ mopperde Klaas.
‘Maar jij luistert ook nooit als ik het je uitleg,’ mopperde ik terug.
Klaas draaide zich geïrriteerd om.
‘Ja, loop maar weg, dan kun je het straks als ik dood ben allemaal lekker zelf uitzoeken!’
Klaas liep de kamer uit.
‘Ik vind het stom, ik vind het allemaal stom’, riep ik hem na.
iK VOEL ME ZO ALLEEN, ik wil helemaal niet dood!’
Ik stond te stampvoeten en driftig met mijn armen te zwaaien. Ik zag het mezelf doen, maar ik kon het niet stoppen.
De woorden waren inmiddels overgegaan in een primitieve, rauwe brul  – mijn keel doet er nog zeer van – en tranen stroomden over mijn wangen. Het was niet echt huilen; er kwam dierlijk geluid uit mijn mond en water uit mijn ogen, maar het was te ongecontroleerd en te ongecoördineerd om huilen te heten. Hysterisch gillen komt meer in de buurt.

De stoel. Ik wilde de stoel gooien, maar besloot er mee op de grond te slaan. Onderwijl nog altijd stampvoetend, voelde ik dat het geluid uit mijn mond langzaamaan veranderde in een huilende toon. Ik gooide de deur dicht en wierp mezelf op mij knieën op de grond. Wanhopig sloeg met mijn hoofd tegen de vloer. Dat deed pijn maar niet genoeg om mezelf weer bij zinnen te krijgen.
Klaas opperde dat ik even normaal moest doen, en dat leek mij op zich ook best een goed idee, want ik zag mezelf hysterisch doen, maar wilde er nu ik er net lekker in zat ook niet meteen mee stoppen. En wanneer heb ik nou voor het laatst zo’n echte driftaanval gehad? Dat moet een paar decennia geleden zijn geweest, in een supermarkt vlakbij de kassa en de lolly's. En misschien is het ook wel heilzaam, zo’n woedeuitbarsting, dacht ik bij mezelf.

Het bleek vooral vermoeiend en belachelijk en tot helemaal niets te leiden en na nog twee keer bonken op de grond ben ik naar boven gerend en heb als een hyperventilerend, overstuur aapje in bed liggen huilen. Respect voor peuters die dit op regelmatige basis kunnen, zo’n driftbui.
Klaas kwam tegen me aan liggen en pas na een hele tijd konden we weer een beetje praten.
We voelen ons allebei zo alleen.
Klaas zei dat het lijkt alsof die kanker iemand is die tussen ons in staat en steeds meer plek in neemt.  We zijn altijd heel gastvrij, maar dit is wel een heel onplezierige gast in ons huis. We moeten een goede plek voor hem verzinnen, waar hij ons niet zo stoort.

De papieren bleken trouwens op mijn bureau te liggen, mocht iemand zich dat nog afvragen.



donderdag 19 april 2012

How can we hang on to a dream

Vanochtend bloed laten prikken voor de chemo van morgen. Na een week pauze was het even slikken om weer in het ziekenhuis te zijn. Terug naar huis overviel een zware treurigheid me. En in mijn hoofd een droevig nummer van Tim Hardin, dat als een perpetuum mobile in mijn hoofd bleef spelen.



woensdag 11 april 2012

Gewenning

Zou het wennen, het idee dat je doodgaat?
De eerste weken leek het leven compleet tot stilstand te zijn gekomen en was er nauwelijks een gesprek mogelijk met vrienden en vriendinnen zonder dat iemand in huilen uitbarstte. Het hoogst haalbare was een droog gesprek, maar dan moest er zo hard gevochten worden tegen de tranen dat er niet tegelijkertijd een zinnig gesprek gevoerd kon worden.
Afscheidskussen werden stevige omhelzingen, stevige omhelzingen werden liefdesverklaringen en elke keer als iemand was vertrokken, had ik het gevoel dat degene die weg was, dacht dat hij of zij mij waarschijnlijk nooit meer zou zien. Althans, niet in levende lijve. En misschien dacht ik dat zelf ook wel, al had ik door mijn tranen heen geroepen: als je terug komt van vakantie ben ik er heus nog wel hoor!
’s Avonds in bed suisten mijn oren, bonkte mijn hart alsof het een bovenmenselijke krachtsinspanning leverde en kon ik nauwelijks slikken door een brok paniek in mijn keel. Alleen een slaappil kon de denderende trein in mijn hoofd tot stilstand brengen.

Na een korte vakantie, voor het eerst in maanden weer eens alleen met zijn vijven, is er een beetje rust in ons gezin gekomen. Het zwaard van Damocles bungelt nog altijd boven ons hoofd maar het lukt nu om behalve het zwaard ook weer andere dingen te zien. Een boek te lezen. Gewoon buiten wandelen. Niet meer panisch mijn spullen uitzoeken, foto’s inplakken en teksten sorteren voor het geval het (lees: mijn leven) plotseling over is (nu ben ik gewoon op een recreatief tempo al die dingen aan het doen). Niet meer dramatisch bij elke gebeurtenis denken dat het de laatste keer is. Al zat ik vorige week huilend bij de jaarlijkse traditionele hoedenshow van groep 8 waar Valentijn een bijzonder fraaie zelfgemaakte iHat showde; ik zat toch stiekem uit te rekenen hoe lang ik nog moet leven om ook nog de hoed van Swip (een jaar) en die van Lulu (vijf jaar) te kunnen zien. Straks bij de slotmusical is er natuurlijk helemaal geen houden meer aan.

Een vriend zei me pas dat hij ook weer een beetje zijn leven heeft opgepakt. Het leven gaat verder, we moeten gewoon door. Al zei hij ook dat het idee dat ik doodga, nog steeds iets is waar aan hij niet gewend raakt.

Het went ook eigenlijk helemaal niet. Het hele idee is een beetje naar de achtergrond geschoven. Wat went is de schrik. De scherpe randjes zijn van de paniek af, het zoutste verdriet is uit de tranen. Maar wennen aan doodgaan, dat zal ik zo lang ik leef niet.